This volume is a collection of letters, rather than a diary, which documents the activities of the Nama captain Hendrik Witbooi from 1884 until his death in October 1905. He subjected almost all the Nama tribes under his command and the tribes which refused to submit to him were exterminated. He also commenced a war against the Hereros which lasted for eight years. Initially, he was magnanimous toward the whites, knowing well that without them he could obtain no weapons or ammunition.
Although Witbooi’s relations with the Germans, who colonised South West Africa (today’s Namibia) in 1884, were initially cordial, the situation changed and in 1893 he and his warriors were attacked by the German forces. He is presented in the introduction of this volume as ‘the terror of Hereroland’ but also recognised as an outstanding guerrilla leader.
The middle three, from left to right, are Samuel Isaak, Hendrik Witbooi and Isaak Witbooi
Hendrik Witbooi was born in 1830 at Pella, an oasis south of the Orange River, in what is today known as the Northern Cape, one of the provinces of South Africa. Although abandoned and reoccupied on a number of occasions, Pella was a mission station where Witbooi was initially educated as a Lutheran. He was a member of the iKhowesin tribe of the Nama people (also known as the Khoikhoi).
As a young boy, he moved north with his father Moses and settled at Gibeon in Namibia where Moses became captain of the tribe. Hendrik Witbooi was further educated at a number of missionary schools in Namibia and South Africa and became well versed in many languages, including his native Nama. After his studies, he was employed as a teacher in Namibia but returned to Gibeon in 1865 at the request of the tribe.
Map of South West Afrika on which Gibeon (north of Keetmanshoop) and Hoornkrans (SW of of Rehoboth) are shown. Pella is on the South African side of the River, SW of Warmbad.
Later on, serious strife ensued between him and his father, for Hendrik Witbooi exhibited at quite an early age a pronounced obstinacy and he announced, moreover, that he had been called by God to do great deeds, to unite the Nama tribes under his command and to lead them into the promised land in the North. Eventually to Hoornkrans, SW of Rehoboth.
After the death of his father, Hendrik became Captain of the tribe and his “bloody campaigns” against other Nama tribes and the Hereros started. He was killed in action by the Germans in October 1905.
EXTRACT FROM THE TEXT
No 39.
Hoornkrans den 23 Juny 1891.
Myn lieve Samuel Maharero!
Ik maak weder deze paar regelen aan U. Ik heb een brief voor U en heele Herero kinders gegeven, zoo vraag ik U, of U deze brief nog niet ontvangen hebt ? en als U zoud gekregen hebt, dan wach ik op aantwoord, want als U my reeds zoud geaantwoord hebt, zoo heb ik de aantwoord nog niet gekregen, zoo verzoek ik U zeer vriendelyk, om my toch antwoord te geven. Ik kapitein
Hendrik Witbooi.
No. 40.
Hornkrans den 28 Juny 1891.
Geliefde Eerwaarde Heer R. Doncan!
Ik maak U nog verder bekend, ik hoor dingen van de Duitschters, wat niet goed zyn voor my, en wat ook miesschien onze werken zal tegen staan, en verhinderen, en deze dingen geven my groote bedenkens, want de Duitschters is nu in ons land ingekomen, en heeft nu al zyne regten ingesteld ik heb nu van myne ampenaars gehoor, dat nu eene groote brief voor de stor van Rehoboth opgespyker is, waarop hy zyne regten opgeschreven heeft maar ik sta reeds in werk op deze grond van ons rooi menschen, en ik kan niet verstaan, wat de eigenlyke voornemens is van de Duitschters by zeg tot de hoofden van deze land, dat zy met hem vriendschap maken, omdat de andere sterke naties hunne grond zal vatten, maar het lyk nu, dat hy die man is wat de land wil vatten, ik heb een brief voor de Leeraar en witte mannen, wat op Atsab zyn gegeven, en gezeg, dat zy die jonge damaras vat nog daar op Atsab zyn moeten laten gaan, want door hun zyn die damaras nog op Atsab, want ik heb Atsab overwonnen en verbrand, en die damaras hebben die dag in de huizen der witte mannen en Leeraar ingevlug, zoo heb ik myne handen trug getrek, want ik heb niets met witte menschen te doen, want ik heb eerbied voor witte menschen, en ik wil niet tot witte menschen iets wat aanstootelyks [is] doen of spreken, daarom heb ik die huizen niet aangeraak, en verschoon die huizen van die witte mannen, alhoewel myne vyanden daar ingevlug hebben, zoo heb ik voor die witte mannen gezeg, dat zy die damaras moeten laten gaan, dat ik niet weder op Atsab met oorlog kom, nu hoor ik, dat de Duitschters daar op Atsab zal komen, en die damaras met geweld laten weggaan, en Atsab opbouwen als zyn plaats, zoo kan ik de werken van de Duitschters niet verstaan, want al zyne werken zyn in myne paden en plaatsen maar ik wil niet deze dingen aanzien, ik wil niet eers iets veroorzaken, want ik ben alleen met damaras te doen, van ouds, zoo als U Eld ook weet, en die damaras […]